Morris, mavo/havo 1

‘Mijn broer zat al op ’t Eckart en ik hoorde van hem dat het een leuke school was. Dat je fijn les kreeg van aardige docenten. Hij vertelde over zijn docent wiskunde die een ei tegen de kast gooide om de Y-as uit te leggen. Het ei liep naar beneden en de Y-as ook! Ik vind een docent goed als-ie  specifiek aan jóú iets uitlegt als je het niet snapt. Dat-ie naar je toekomt om te vragen of het lukt. 

Er wordt rekening met je gehouden als je dyslexie hebt. Ik heb dat. Voor mij is lezen lastig; daarom krijg ik meer tijd. Bij sommige toetsen, bij geschiedenis enzo, heb ik die tijd echt nodig. Je krijgt een faciliteitenpas en als je die op je tafel legt, zien docenten wat jij mag, zoals langer doorwerken of een structuurkaart gebruiken.

Bij wiskunde vraag ik vaak aan papa of hij me wil helpen. Hij maakt dan eerst een soort huiswerk voor mij: ‘Maak 82 tot en met 92 en dan gaan we dat morgen samen nakijken. Dan leg ik je uit wat je niet snapt.’ Projecten doe ik soms samen met mama. Ik maak er altijd een heel verhaal van. Ik ben wel dyslectisch, maar teksten schrijven vind ik helemaal niet zo moeilijk.

Als het lekker weer is, ga ik in de pauzes naar het sportveld om te voetballen met veel mensen. Sommigen kende ik al, maar veel ook niet. Ik liep gewoon naar ze toe en ging dan praten. Als je jezelf bent, kom je er vanzelf achter wie jou aardig vinden.’