‘De lichting bruggers van dit jaar is superfijn. Natuurlijk zitten er schoffies bij, maar je mag best klooien, dat hoort bij deze leeftijd. Die jongens zitten aan mekaar en lopen te stoeien. Da’s voor mij elke keer een afweging: grijp je in of niet? Soms ben je te vroeg, soms ben je op tijd en soms ben je te laat. Ik leer elke dag, van iedereen.
Ik zeg altijd: ik ben een soort vaderfiguur van de brugklas. Vanaf het begin ben ik betrokken omdat ik mee op kamp ga. Voor een brugger is het gewoon spannend, zo’n nieuwe school. Ik help waar nodig. Als ze de weg kwijt zijn, maar ook bij het printen, een kapotte fiets of een schaafwond.
Iedereen die eruit gestuurd wordt, komt bij mij terecht. En het is niks bijzonders hoor, maar ik probeer ze wel iets mee te geven. Hoe zorg je ervoor dat je de volgende keer geen rode kaart krijgt? Ik ben weleens gebeld door een moeder die me wilde bedanken. Haar zoon werd er vaak uitgestuurd, maar door een dolletje en een praatje heb ik ‘m bereikt. Die jongen was toch gaan nadenken.
Er was hier laatst een meisje dat op twee andere scholen was uitgeloot. Ze baalde als een stekker, want ze wilde niet naar ‘t Eckart. Die moeder belde en zei: m’n kind loopt alleen maar te huilen, mogen we langskomen? Dus een collega loopt een rondje met haar en ze komt allemaal leuke docenten tegen, waardoor het meisje uiteindelijk met een glimlach de school verlaat. Echt mooi. Zo’n kind een fijn gevoel geven, dat doe je met z’n allen.’